C.O. Jellema is a dutch poet, who's poem 'op de kwelder' we had to typograph. We where with 10 persons working on this project, and all had to make one poster with a piece of the poem on it.
My piece of the poem was: "Besturen goden ons? Denken wij soms. Overtroeft zichtbaarheid dat?" in english: Do gods control us? We sometimes think. does visability surpass that? 
My interpetation of that piece: what is the visability of eveything, is something you can't see something that does'nt exist. Do gods exist? Is air a god because you can't see it, or is it visable because you can hear or feel it? 
 
The poem 'op de kwelder' you can see below.
 
 
OP DE KWELDERS
 
1
 
Doe ik hier. Kijkend het bewustzijn zijn
voor al die vogels die mijn komst doet schrikken?
die krijsend uit hun intuïtie-ikken
mij aanzien voor de vijand die hen pijn
 
zal doen, een zielenpijn: de jongen strikken.
Waarmee een cyclus weer aanving in ’t klein
met nestbouw, paring, broed. Maar pijn is mijn
verbeelding van bestaan, en angst de blikken
 
die ik op deze ongereptheid werp.
Wie zijn zij zonder mij? Natuur die handelt.
Doch in mij zich van zichzelf vergewist.
 
Ik vind het mooi, dat weidse, even is ‘t
of ‘k zelf een weidevogel die hier wandelt.
Achter de dijk het kerkdorp op een terp.
 
2
 
Het ziet mij aan, de stilte, het gebeuren
van eb en vloed, van groei en bloei, verrotting.
Voor wie in vorm wil blijven een bespotting,
verval verheerlijkt in ’t verschiet der kleuren
 
van alsem, zulte, melde. Wij zijn buren
als ademhalers, in ’t met bodem voeling
houden; ons scheidt de zinvraag, want bedoeling
is postulaat van geest. Niet te verduren
 
die dit te boven gaat, in wiens bestel
het lichaam voedsel wordt voor nieuwe planten
en het aanschouwde onbeschut vergaat.
 
Of is ook dit moment een mosterdzaad,
gaat er geen tijd voorbij in ’t aanverwante
spreken in beelden? – Men hoort stilte wel.
 
3
 
Oog zijn, enkel nog dit, een oog van elders,
maar hier bestemd zich te verwijden tot
zo’n horizon waartegen ’t water klopt
als bloed aan schedelwand – ouden vertelden
 
hoe uit een hoofd ontstond kosmos en lot,
ene gedachte tijd en ruimte stelde
en daarom brak; ik denk op deze kwelders
als tijd en ruimte één in mij die god
 
verstopt. Hoe val ik samen? Stilstaan, wachten,
wanneer de vloed de vloed opkomt het drogbeeld
dromen dat ook in mij die eeuwigheid zal zijn
 
van keer en wederkeer, verdwijnen, komen.
- Alleen dit lichaam, en ook mijn gedachten
zo ingesloten in dit ene brein.
 
4
 
Nergens zo aards, zo water, luchten – vurig
verlangen dit in vezels van gevoel
te zijn, niet dood maar levend, en het doel
te voelen waarom al wat is gedurig
 
zich wijzigt en in zich verblijft. Besturen
goden ons? Denken wij soms. Overtroeft
zichtbaarheid dat? Wat men als teken proeft
op de tong, taal, sterkt het straks in de ure?
 
In vlam staan voor een eidereend met jongen
(tussen de lissen, hand maakt wak in ’t kroos):
wat schemert uit de oergrond? In gedichten
 
- de jongen piepen zo de ouden zongen –
altijd een liefde en een dood altoos.
En toch, aan kusten: luchten vergezichten.
 
 
C.O. Jellema
 
 uit Gedichten, oden, sonnetten
1992
 
 
 
Poem C.O. Jellema
Published:

Poem C.O. Jellema

Poem typographed on a poster

Published: